Er had nog veel meer uitgezocht kunnen worden

Notitie voor de leden van de Kamercommissie Veiligheid en Justitie ten behoeve van het rondetafelgesprek op 4 april 2012.

1. Inleiding

NRC Handelsblad publiceert sinds februari 2010 over het kindermisbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. Samen met de Wereldomroep is bericht over misbruikschandalen in katholieke internaten, gestichten en parochies.

Dat leidde medio 2010 tot de instelling van de commissie-Deetman door de Rooms-Katholieke Kerk. De Kerk bepaalde in samenspraak met de heer Wim Deetman de taakomschrijving van de onderzoekscommissie.

Die taak was afgebakend in tijd en in diepgang. Het onderzoek diende volgens de heer Deetman binnen een tot anderhalf jaar klaar zijn. Alleen al hierdoor was het onmogelijk om alle archieven te raadplegen.

De tijdsdruk wreekt zich, zoals onder meer blijkt in de casus Harreveld, beschreven vanaf pagina 250 in het eindrapport. Op pagina 250 merkt de commissie op dat haar gegevens over de ,,ernstige misstanden” in het jongensinternaat uitsluitend ontleend zijn aan archieven van de Kerk en de congregatie, en dat de archieven van justitie en rechterlijke macht (nog) niet geraadpleegd zijn.

Mede door de tijdsdruk kon de commissie dus niet alle aspecten van het vraagstuk rond kindermisbruik onderzoeken. Een van de archiefonderzoekers van de commissie Deetman, Jan Bank, emeritus-hoogleraar vaderlandse geschiedenis, zei hierover: „Er had nog meer uitgezocht kunnen worden, maar de deadline naderde. Ons werk is onvoltooid, dat beseffen we maar al te goed.” Het citaat is op 7 maart 2012 door de heer Bank per e-mail bevestigd.

Daarnaast zijn enkele aspecten niet (diepgaand) onderzocht, onder meer omdat ze niet tot de taak van de commissie behoorden. Dat geldt voor:

a. onderzoek naar andere vormen dan seksueel misbruik, zoals fysiek en emotioneel misbruik;

b. misbruik door Nederlandse religieuzen en geestelijken in het buitenland;

c. misbruik in instellingen van andere gezindten en in rijksinstellingen;

d. de rol van justitie, politie, rechterlijke macht en andere overheidsdiensten;

e. de rol van (katholieke) politici in relatie tot het kindermisbruik;

f. de rol van (katholieke) psychiatrische instellingen.

 

Commissie-Samson

Op 16 augustus 2010 is van rijkswege de commissie-Samson ingesteld. Die doet specifiek onderzoek naar de gang van zaken in de jeugdzorg.

Volgens het instellingsbesluit heeft de commissie tot taak onderzoek te doen naar:

a. signalen van seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en pleeggezinnen;

b. bekendheid bij de overheid van signalen als bedoeld onder a;

c. de reactie van de overheid op signalen als bedoeld onder a;

d. huidige mechanismen voor signalering van seksueel misbruik van minderjarigen als bedoeld onder a.

2. Henk Heithuis

Onderzoek van de krant

NRC Handelsblad ontving 29 november 2011 een brief van Cornelius Rogge (bijlage 1). Dat was twee weken voor de publicatie van het eindrapport van de commissie Deetman op 16 december 2011.

In zijn brief meldde Rogge – kort gezegd – dat een klokkenluider van misstanden in katholieke internaten – met nog twintig misbruikte jongens – was gecastreerd om hem van zijn homoseksualiteit te genezen. De jongen had aangifte van het misbruik gedaan waarna hij de schuld kreeg wegens het verleiden van de priesters.

Het briefje was aanleiding voor gesprekken met Cornelius Rogge (79) en zijn broer IJsbrand (82). Uit die gesprekken bleek dat de broers Rogge ook over correspondentie beschikten uit de periode 1957-1958.

Eerste onderzoek wees uit dat stukjes informatie uit het eerste briefje van Cornelis Rogge niet juist waren.. De priester die verbannen werd, ging niet naar Brazilië maar naar Canada. Het ging niet om twintig andere gevallen, maar om er waren aanwijzingen (geen bewijzen) voor tien gevallen. En de castratie van Heithuis gebeurde niet in het Nijmeegse ziekenhuis, maar in het Sint Joseph ziekenhuis in Veghel.

Dat enkele details niet klopte – verklaarbaar omdat de melder op leeftijd is en de kwestie meer dan 50 jaar geleden speelde – betekende niet dat de melding zonder waarde was. In twee maanden tijd deed de krant onderzoek. Daarbij is geprobeerd alle informatie – uit de herinnering van de gebroeders Rogge en uit de correspondentie – te controleren aan de hand van externe bronnen.

verjaard?

Archiefmateriaal bevestigde dat Henk Heithuis zijn hele leven in internaten en gestichten had gewoond. Van 1950 tot 1953 was hij in Harreveld, een jongensinternaat geleid door de congregatie van broeders van Amsterdam. Het internaat stond onder het bestuur van katholieke leken, van wie Vic Marijnen voorzitter was.

Uit het eindrapport van de commissie-Deetman bleek dat zich in de jaren vijftig ,,ernstige misstanden” hadden voorgedaan. Broeders, puppillen en ex-pupillen waren betrokken bij ontucht. Verantwoordelijk (en deelnemer aan de ontucht) was broeder-overste. Nadat dit was uitgelekt was hij in februari 1965 ontheven uit zijn functie en naar Canada verplaatst. Hierover schrijft de commissie-Deetman op pagina 514:

,,In 1956 werd duidelijk hoe ernstig de misstanden eigenlijk waren: seksueel misbruik waarbij broeders, pupillen en oud-pupillen betrokken waren, waarbij alcohol in het spel was en dat zich deels onder het oog van de plaatselijke bevolking in tuin en boerderij had afgespeeld. Dat deze situatie kon voortduren had alles te maken met het gegeven dat de plaatselijke overste zelf direct bij dit misbruik was betrokken en er medeverantwoordelijk voor was.”

Het relaas in het eindrapport sluit aan bij de verklaringen van de broers Rogge en vooral bij de informatie uit de bewaarde brieven. Zie voor de details het artikel uit NRC Handelsblad (bijlage 2).

Alle belangrijke feiten zijn in het onderzoek van de krant bevestigd door onafhankelijke bronnen. Zo was er het patiëntenboek van Huize Padua, de psychiatrische inrichting, waaruit bleek dat Heithuis gecastreerd was. In het archief van de Raad voor de Scheepvaart zat een afschrift van de aangifte (wegens verminking van Heithuis) die de voorzitter van deze tuchtraad had gedaan bij de officier van justitie in Den Bosch.

In het archief van het parket in Arnhem bevond zich een dik dossier over de bemoeienis van justitie met het misbruik in Harreveld tussen 1952 en 1964. NRC Handelsblad verzocht om inzage in het dossier. Na tussenkomst van het College van procureurs-generaal kreeg de krant daar geen toestemming voor. Wel gaf het OM een summiere – anderhalf A-4tje – samenvatting van het dossier. Daaruit bleek dat Heithuis inderdaad aangifte gedaan had wegens misbruik tegen twee broeders van Harreveld. De zaak was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Heithuis werd, volgens de samenvatting, door de gehoorde getuigen omschreven als onbetrouwbaar persoon, fantast/leugenaar, psychisch gestoord en openlijk homoseksueel. Onmiddellijk na de aangifte werd de broeder-overste verwijderd uit Harreveld.

Terwijl andere broeders van Harreveld die ontucht hadden gepleegd wel vervolgd werden, seponeerde justitie de zaak van broeder-overste die door Henk Heithuis was aangeklaagd. De commissie-Deetman schrijft hierover op pagina 266 van het eindrapport:

,,Mogelijk werd zijn zaak geseponeerd, omdat hij de overste was van Harreveld.”

Hoor- en wederhoor

Cornelius Rogge zei tegen de krant dat hij de kwestie Heithuis op 20 september 2010 gemeld had bij de commissie-Deetman. Na een ontvangstbriefje hoorde nooit meer iets (bijlagen 3 en 4).

Twee weken vóór de publicatie van het artikel over de castratie van Henk Heithuis, heeft NRC Handelsblad een hoor- en wederhoor traject ingezet bij de commissie-Deetman. Op 1 maart 2012 stelde de krant vragen inzake Heithuis aan de woordvoerder van de commissie:

De vragen vloeien voort uit mijn onderzoek naar de misstanden in jongensinternaat Harreveld, waarover de commissie in haar eindrapport bericht vanaf pagina 250.

Op 20 september 2010 heeft Cornelius Rogge [adres] een brief gestuurd naar de commissie. Hierin meldt hij een ,,ernstig delict”. Hij schreef dat een klokkenluider, Henk Heithuis, in de jaren vijftig had getuigd voor de rechter over ontucht met weeskinderen. Heithuis was al overleden. In de brief meldde Rogge ook dat 20 weeskinderen gecastreerd waren. Een van deze kinderen was Heithuis. Bijgevoegd waren brieven die Heithuis in de jaren vijftig geschreven had. Rogge toonde zich ook bereid om nadere details te geven.

Op deze melding volgde op 4 oktober 2010 een ontvangstbevestiging van de secretaris van de commissie (briefnummer: 0CRKK/10.00159). Hierin meldde de secretaris: ,,Wij zullen u zodra dat mogelijk is berichten hoe de onderzoekscommissie met uw brief zal omgaan”.

De heer Rogge heeft nooit meer iets gehoord van de commissie. Inmiddels is het eindrapport van de commissie verschenen. Daarin wordt de kwestie Heithuis niet gemeld.

Vraag die zich opdringt is: wat is er gedaan met de melding van de heer Rogge? Waarom is er niks mee gebeurd? Vraag is ook waarom de heer Rogge nooit antwoord gekregen heeft.

Zou je mij voor volgende week donderdag kunnen berichten?

Op deze persvraag kreeg NRC Handelsblad op14 maart 2012 antwoord van de secretaris van de commissie-Deetman, de heer Bert Kreemers (bijlage 5). Daarin beschrijft hij de gang van zaken en legt hij uit waarom de melding van Rogge niet geleid heeft tot nader onderzoek.

Kort gezegd gaat het om de volgende argumenten:

a. de melding bevatte onderzoekstechnisch weinig aanknopingspunten voor verder onderzoek.

b. de melder is op 17 maart 2010 verzocht contact op te nemen met de commissie maar hij heeft dat ,,niet kunnen of willen doen”.

c. in de eerste melding werd niet aantal van 20 jongens genoemd.

d. er zitten verschillen in informatie tussen de eerste en tweede brief van Rogge.

Hiervan kan gezegd worden dat het voor de krant onderzoekstechnisch wel mogelijk het relaas op hoofdlijnen bevestigd te krijgen.

Opvallend is dat richting melder Rogge wordt opgemerkt dat hij – ondanks een verzoek – niet met de commissie kon of wilde bellen. De melder beschikte wel over het mobiele nummer en e-mailades van de secretaris, wordt nog gezegd. Onvermeld blijft dat ook de commissie het telefoonnummer van de melder had, en de commissie niet zelf met melder gebeld heeft. Op welke wijze melder overigens gevraagd is telefonisch contact op te nemen, blijft onduidelijk. Bewijs hiervoor heeft de commissie niet verstrekt.

Opvallend is dat in het eerste briefje van melder (door hem aan de krant verstrekt) wel het getal van 20 jongens staat. De commissie zegt dat er geen getal genoemd wordt.

Er is inderdaad verschil in jaartallen en plaatsen in beide berichten die melder aan de commissie stuurde. De vraag is of dat een argument zou zijn om de kwestie niet diepgaand te onderzoeken.

3. Vic Marijnen

Vertrouwelijk feitenverslag

In het onderzoek naar de kwestie Henk Heithuis ontving NRC Handelsblad van een bron een deel van het vertrouwelijke feitenverslag (bijlage 6) zoals opgesteld door o.m. emeritus hoogleraar Jan Bank. Namens de commissie had hij de casus Harreveld onderzocht in het archief van de broeders van Amsterdam die werkten in Harreveld. Zijn feitenverslag was de basis voor de passage over Harreveld in het eindrapport.

In het feitenverslag staat:

,,Broeder Orentius heeft, gelovend in eigen onschuld, gemeend, ,,dat hij gemakkelijk gratie had kunnen krijgen”. In de Algemene Raad [van de broedercongregatie, jd] werd evenwel de mening kenbaar gemaakt, dat zo’n verzoek niet sterk kon worden gemotiveerd. De voorzitter van het bestuur van Harreveld, mr. V. Marijnen, ,,heeft een weg gezocht, maar op advies van de Bisschop is het gratieverzoek ingetrokken. Broeder Justus verzoekt een en ander goed vast te leggen, om verwijten in de toekomst (als zou de Congregatie een kans op vrijlating verzuimd hebben) te voorkomen.”

De passage was voor de krant aanleiding om op 6 maart 2012 nieuwe vragen te stellen aan de commissie:

Het betreft nu een kwestie van het niet opnemen in het eindrapport van informatie uit het feitenverslag zoals opgesteld door Jan Bank en Karlijn Olijslager.

Beiden deden in opdracht van de commissie het archiefonderzoek bij de broeders van Amsterdam inzake de misstanden in jongensinternaat Harreveld. Hierover hebben ze een feitenverslag gemaakt dat de basis vormde voor de pagina’s in het eindrapport van de commissie over Harreveld.

Ik ben in het bezit van een deel van het feitenverslag. Mij is gebleken dat informatie uit het feitenverslag niet is opgenomen in het eindrapport. Natuurlijk konden niet alle feiten worden opgenomen, maar een deel van de weggelaten informatie blijkt niet onbelangrijk. Het werpt een nieuw licht  op de rol en de bemoeienis van hooggeplaatste katholieke politici in misbruikzaken van de katholieke kerk. Over Vic Marijnen, de latere premier, bijvoorbeeld wordt in het feitenverslag melding gemaakt dat hij betrokken was bij het aanvragen van gratie bij de koningin. Hij wilde wegens ontucht in Harreveld veroordeelde broeders van hun door het gerechtshof Arnhem opgelegde straf (3 maanden cel) afhelpen.

In het eindrapport komt Marijnen slechts één keer voor in de passage over Harreveld. Daar waar de broedercongregatie hem vraagt zijn invloed aan te wenden bij Justitie als die (opnieuw) onderzoek (wil) doen naar ontucht in het internaat. Ook deze informatie komt uit het feitenverslag van de heer Bank en mevrouw Olijslager.

Mijn vragen.

Waarom is de informatie over Marijnen – dat hij wegens ontucht veroordeelde broeders van hun straf wilde afhelpen – niet opgenomen in het eindrapport?

Wie was verantwoordelijk voor de selectie van feiten uit de feitenverslag en de redactie van de passage over Harreveld?

Is ook uit andere feitenverslagen mogelijk politiek gevoelige informatie niet opgenomen in het eindrapport? Zo ja, om welke informatie gaat het?

Op deze vraag kreeg NRC Handelsblad ook op14 maart 2012 antwoord van de secretaris van de commissie-Deetman (zie bijlage 5). Daarin beschrijft hij de gang van zaken en legt hij uit waarom de informatie niet in het eindrapport is opgenomen.

Kort gezegd zijn de argumenten:

a. de melding heeft betrekking op een specifieke casus die onlosmakelijk is verbonden met een naar een persoon herleidbare beschrijving.

b. aan het gratieverzoek zou de commissie geen betekenis hebben kunnen geven. Het verzoek was immers ingetrokken.

Hiervan kan gezegd worden dat het eerste argument onduidelijk is. Welke ,,persoon” wordt bedoeld? De veroordeelde broeder(s) voor wie gratie is gevraagd? Of Marijnen? In beide gevallen is het argument niet steekhoudend. Het eindrapport staat vol specifieke casussen die naar een persoon herleidbaar zijn. Juist om die reden is de informatie geanonimiseerd, maar zijn de casussen vermeld. Een voorbeeld is de casus van ,,pastor R” die14 pagina’s lang tot in detail beschreven wordt (vanaf pagina 228).

Dat de persoon Marijnen beschermd zou moeten worden, is niet begrijpelijk. Het rapport maakt immers op tal pagina’s melding van gedragingen van niet-geanonimiseerde hooggeplaatste bestuurders. Een voorbeeld is voormalig bisschop Bär.

Dat de commissie aan het gratieverzoek ,,geen betekenis” zou hebben gegeven omdat het was ingetrokken, valt ook niet goed te begrijpen. Het geeft juist inzage in de relatie die hooggeplaatste katholieke politici onderhielden met kerkbestuurders inzake misbruikschandalen. Het past goed beschouwd in de manier waarop van bovenaf misbruik werd toegedekt en misbruikers konden rekenen op bescherming. Minstens zo belangrijk in dit verband is dat uit het vertrouwelijke feitenverslag van Jan Bank nergens blijkt dat bestuursvoorzitter Marijnen zich inzette voor de misbruikte (oud)pupillen.

Voorts blijft onduidelijk uit het antwoord wie binnen de commissie-Deetman betrokken was bij het niet opnemen van de informatie over Marijnen. De indruk wordt gewekt dat de archiefonderzoekers dit zelf hebben besloten en dat de commissie dit ,,zonder discussie” heeft overgenomen.

Vraag blijft welke informatie nog meer niet is opgenomen uit de vertrouwelijke feitenverslagen.

Opnieuw Marijnen

NRC Handelsblad wijdde 23 maart 2012 een tweede artikel aan de wijze waarop de commissie-Deetman informatie over Marijnen heeft verwerkt in haar eindrapport. Aanleiding was informatie die Bert Kreemers, secretaris van de commissie, per e-mail naar de krant stuurde. Daaruit bleek dat de rol van Marijnen in het schandaal rond kindermisbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk groter was dan bekend.

Secretaris Kreemers verklaarde in twee e-mails (14 en 20 maart 2012) aan de krant dat Marijnen in 1958 als bestuursvoorzitter van Harreveld ook „daadwerkelijk geprobeerd heeft de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie te beïnvloeden”. Deze informatie ontbreekt in het eindrapport van de commissie die het kindermisbruik onderzocht in opdracht van de Rooms-Katholieke Kerk.

De poging tot beïnvloeding hield verband met een toespraak van een Rotterdamse officier van justitie op een bijeenkomst van kinderrechters. De officier liet zich daar negatief uit over Harreveld, dat kampte met misbruikschandalen. De broeders die op het internaat werkten, waren boos over deze „laster” en spraken hun bestuursvoorzitter daarop aan. Volgens Kreemers ondernam Marijnen daarop actie.

Het eindrapport laat in het midden of de broeders Marijnen te hulp riepen. Er staat op pagina 253: „De Raad [van de broeders] besloot om ‘deze laster’ zo nodig bij de minister van Justitie ter sprake te brengen via de voorzitter van het bestuur van Harreveld.” De poging tot „daadwerkelijke” beïnvloeding door Marijnen blijft onvermeld. Ook op pagina 514 schrijft de commissie: ,,Justitie bemoeide zich ermee ondanks pogingen van de broeders om vooraanstaande rooms-katholieke politici een god woordje te laten doen.”

Het is onduidelijk waarom dit feit niet in het eindrapport staat en waarom secretaris Kreemers hardere bewoordingen gebruikt dan in het rapport. Kreemers wilde geen nadere toelichting geven.

De krant heeft geen mening over het waarom van het niet vermelden van informatie over de castraties en over de rol van Marijnen. Geconstateerd wordt slechts dat er bij de commissie drie feiten bekend waren en dat die niet in het eindrapport beland zijn.

4. Castraties

NRC Handelsblad deed ook nader onderzoek in de archieven van de vereniging directeuren van Brabantse en Limburgse zwakzinnigengestichten. Uit een publicatie (bijlage 7) blijkt dat veel directeuren heimelijk castraties uitvoerde. Onbekend is hoe vaak dit gebeurde en of er op dit punt verschillen zijn tussen katholieke en niet-katholieke inrichtingen.

Joep Dohmen

Redacteur NRC Handelsblad

 

Reactie NRC Handelsblad op het persbericht en de notitie van de voorzitter en de secretaris van de voormalige onderzoekscommissie ten behoeve van de rondetafelconferentie van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie op 4 april 2012

Inleiding

NRC Handelsblad reageert hiermee op het persbericht en de notitie afkomstig van de voorzitter en de secretaris van de voormalige onderzoekscommissie naar kindermisbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Hun notitie is bestemd voor de rondetafelconferentie van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie op 4 april 2012.

Aanleiding voor de conferentie zijn publicaties in NRC Handelsblad in maart 2012. Ze gaan over het korte en tragische leven van Henk Heithuis. Nadat Heithuis in 1956 bij de politie aangifte had gedaan wegens ontucht gepleegd door twee broeders van internaat Harreveld, werd hij gedwongen opgenomen in de rooms-katholieke psychiatrische inrichting Huize Padua in Boekel. De castratie vond plaats in het rooms-katholieke St. Jozefziekenhuis in Veghel.

De inhoud van zowel persbericht als notitie noopt NRC Handelsblad tot een reactie. Beide documenten gaan zeer uitvoerig in op de journalistieke handelwijze. De publicaties gaan ook over de rol van de latere premier Vic Marijnen als bestuurder van het katholieke jongensinternaat Harreveld. De bewering dat de berichtgeving in NRC Handelsblad onjuist zou zijn, wordt in notitie en persbericht niet onderbouwd met feiten.

Persbericht en notitie bevatten bovendien feitelijke onjuistheden. Terwijl vragen over het niet opnemen van informatie over Heithuis en Marijnen in het eindrapport van de onderzoekscommissie niet beantwoord worden.

De krant heeft geen mening over het waarom van het niet vermelden in het eindrapport van informatie over Heithuis en Marijnen. We stellen slechts vast dat hierover bij de commissie belangrijke informatie bekend was, en dat die niet in het eindrapport beland is.

Nadere informatie:

Joep Dohmen, redacteur

Het persbericht

In het persbericht worden vijf ,,bevindingen” over de recente berichtgeving weergegeven. Per bevinding (weergave uit persbericht zelf) wordt gereageerd.

Bevinding 1. De krant heeft op 17 en 20 maart 2012 bericht over het door de krant veronderstelde verband tussen seksueel misbruik van een aantal minderjarigen, de aangifte van een van deze minderjarigen wegens dit misbruik tegen een van de broeders van Amsterdam en een hierop volgende en met de aangifte samenhangende castratie van dit slachtoffer. Noch de in de krant genoemde melding noch de feitelijke gegevens die de Onderzoekscommissie ter beschikking stonden tonen een verband aan tussen het seksuele misbruik van een aantal minderjarigen, de aangifte en de castratie.

Reactie: Het kan best zo zijn dat de melding en de feitelijke gegevens die de commissie ter beschikking stonden geen verband aantoonden. Maar als de commissie de melding nader had onderzocht, had de commissie dezelfde gegevens gevonden die de krant heeft aangetroffen in de archieven. Deze gegevens tonen onomstotelijk aan dat aangifte is gedaan van misbruik in een RK jongensgesticht en dat de melder vervolgens is afgeleverd in een RK psychiatrische inrichting en in een RK ziekenhuis is gecastreerd.

Bevinding 2. De krant meldt op 17 maart 2012 aanwijzingen te hebben voor negen vergelijkbare gevallen van castratie bij minderjarige jongens die seksueel zouden zijn misbruikt binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Op 20 maart 2012 meldt de krant dat het gaat om tien vergelijkbare gevallen. Op 23 maart 2012 wordt gesproken over “tenminste één geval”. De Onderzoekscommissie beschikt over de (negen) namen van personen (van wie niet bekend is of ze allemaal op dat moment minderjarig waren) die in de jaren vijftig in het kader van de aangifte zijn gehoord. Geen van deze personen, met uitzondering van een persoon die wordt aangeduid als NN2, heeft in Huize Padua in Boekel verbleven. Anders dan de mededeling van de krant zijn geen feiten bekend waaruit castratie van deze personen kan worden afgeleid.

Reactie: Dat de krant op 17 maart gemeld heeft aanwijzingen voor negen andere gevallen te hebben, is onjuist. NRC Handelsblad heeft gemeld dat het om tien gevallen ging. De indruk wordt gewekt dat de krant in verschillende publicaties verschillende cijfers heeft gebruikt.

De notitie gaat er voorts ten onrechte vanuit dat de negen personen die gehoord zijn in het kader van de aangifte dezelfde personen zijn als de tien gevallen die voorkomen in het artikel over de castratie van Henk Heithuis (NN2). In dat artikel (van 17 maart) staat dat advocaten van Henk Heithuis en seksuoloog Van Emden Boas in totaal nog tien andere gevallen hadden opgespoord. Dat blijkt uit twee brieven waaruit wordt geciteerd. Een brief van 31 oktober 1957: ,,Dit is niet het enige geval, negen gevallen zijn en wat er nog komen kan.” In een tweede brief, van 24 november 1957, staat: ,,Men heeft nog zo’n geval opgespoord.”

Omdat de namen van de tien andere gevallen ontbreken (de archieven van Van Emden Boas en de advocaten zijn er niet meer) is het niet mogelijk om de conclusie te trekken dat de tien gevallen uit de brieven dezelfde personen zijn van wie de onderzoekscommissie de namen heeft. Om die reden is het ook niet mogelijk om de conclusie te trekken dat de tien gevallen uit de brieven niet in Huize Padua hebben verbleven of niet zijn gecastreerd, zoals de commissie ten onrechte doet.

Bevinding 3. De krant bericht op 17 maart 2012 dat mr. V.G.M. Marijnen zou hebben gepoogd bij justitiële autoriteiten strafvermindering te bepleiten voor wegens seksueel misbruik veroordeelde broeders. Het zou gaan om een gratieverzoek. De Onderzoekscommissie heeft geen informatie aangetroffen in het archief van het bisdom Haarlem en in het archief van de broeders van Amsterdam waaruit blijkt dat de verklaring van de advocaat van een veroordeelde broeder inzake de mogelijke verlening van gratie heeft geleid tot een officieel gratieverzoek door of ondersteund door het bestuur van Harreveld of door Marijnen. Marijnen was voorzitter van het bestuur van Harreveld voordat hij politieke functies bekleedde.

Reactie: De krant heeft op 17 maart gemeld: ,,Uit een vertrouwelijk feitenverslag van de commissie-Deetman blijkt dat in de archieven is ontdekt dat Marijnen zich in 1958 ingespannen heeft om veroordeelde ontuchtige broeders van hun celstraf af te helpen. In de notulen van de broeders staat: ‘Marijnen heeft een weg gezocht, maar op advies van de Bisschop is het gratieverzoek ingetrokken’.” Een kopie van deze passage uit het feitenverslag is door de krant vorige week naar de Vaste Kamercommissie gestuurd.

De krant constateert dat het citaat uit het feitenverslag niet ontkend wordt. Dat er uiteindelijk geen officieel verzoek is aangetroffen, doet niet af aan wat door de krant gemeld is. De vraag blijft waarom Marijnens betrokkenheid bij een gratieverzoek inzake ontucht, niet in het eindrapport staat.

Bevinding 4. De krant bericht op 23 maart 2012 dat mr. V.G.M. Marijnen nog een tweede poging heeft ondernomen om justitiële autoriteiten te beïnvloeden “in misbruikzaak RK Kerk”.

De kwestie die hier aan de orde is betrof niet seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk, maar een vermoeden van financiële malversaties. Dit is op 14 maart 2012 desgevraagd en nadrukkelijk aan de krant meegedeeld door de voormalige secretaris van de Onderzoekscommissie. De voormalige secretaris van de Onderzoekscommissie heeft op een rectificatie aangedrongen bij de hoofdredactie van NRC Handelsblad.

Reactie: Dit is onjuist. De krant heeft gemeld dat volgens de secretaris van de voormalige commissie Marijnen een ,,daadwerkelijke poging” heeft ondernomen om de top van het ministerie van Justitie te beïnvloeden. De secretaris deed dat per e-mail. Daarvan luidt de tekst: ,,Zo heeft de onderzoekscommissie in haar eindrapport melding gemaakt van een daadwerkelijk doorgezette poging van Marijnen om de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie te beïnvloeden.”

En verderop in zijn e-mail: ,,Waarom anders maakt hij geen melding van het feit in het eindrapport dat Marijnen poogde de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie te beïnvloeden.”

De reden waarom NRC Handelsblad hierover publiceerde, is dat ook deze kwestie in het eindrapport anders wordt weergegeven. Daarin blijft de daadwerkelijke poging onvermeld en wordt enkel geschreven dat de broeders overwogen Marijnen ,,zo nodig” te vragen contact op te nemen met de top van het ministerie.

Waar ging de daadwerkelijke poging tot beïnvloeding over?

In het eindrapport staat dat een kinderrechter op bezoek was in jongensinternaat Harreveld. Hij gaf een ,,lange opsomming van alle nare dingen die de laatste jaren waren voorgevallen op Harreveld”. Die nare dingen waren met name gevallen van ontucht waarvoor onder meer broeder-overste in 1956 had moeten vertrekken. Hierover bericht het eindrapport uitvoerig in het voorafgaande hoofdstuk.

De kinderrechter die op bezoek was, vertelde dat hij en andere kinderrechters op een bijeenkomst van de officier van justitie in Rotterdam allerlei ‘ongelooflijke enormiteiten’ had gehoord over Harreveld. Daarna wordt gemeld dat het ,,onder andere” ging over het betalen van vier ton zwijggeld. Gelet op de gebruikte formulering worden ook andere ,,enormiteiten” niet uitgesloten. Gelet ook op de context waarin deze passage voorkomt – kindermisbruik – waarbij het Openbaar Ministerie regelmatig in actie kwam, is het bericht correct daar waar gemeld wordt dat de rol van Marijnen in het misbruikschandaal groter was dan bekend en dat de officier zich negatief uitliet over Harreveld, dat kampte met misbruikschandalen.

Uit de tekst van het eindrapport kan niet de conclusie getrokken worden dat de kwestie die aan de orde was niet seksueel misbruik van minderjarigen was, maar enkel en alleen een vermoeden van financiële malversaties betrof. Voor een rectificatie is dan ook geen aanleiding.

De secretaris is vóór publicatie twee keer per e-mail gevraagd inhoudelijk te reageren op het verschil tussen zijn lezing over de poging tot beïnvloeding door Marijnen en de afwijkende tekst hierover in het eindrapport.

Voor publicatie heeft de secretaris bovendien twee keer het complete concept-nieuwsbericht ontvangen. Op de concepten heeft de secretaris voor publicatie niet inhoudelijk gereageerd. Uit zijn e-mails aan de krant blijkt wel dat hij kennis genomen heeft van de inhoud van de aanstaande berichtgeving. Als er al onjuistheden in de concepttekst zouden staan had de secretaris alle gelegenheid hierop te reageren. Dat heeft hij niet gedaan.

Bevinding 5. De krant bericht in een aantal van haar artikelen dat het eindrapport van de Onderzoekscommissie onvolledig is en dat gevoelige informatie opzettelijk zou zijn achtergehouden.

Castratie is een medische ingreep die plaatsvond in de gezondheidszorg.

Instellingen op het terrein van de (geestelijke) gezondheidszorg en ziekenhuizen

vallen buiten de onderzoeksopdracht van de Onderzoekscommissie. Het seksueel

misbruik van de negen personen op het opvoedingsinstituut Harreveld is

uitvoerig beschreven in het eindrapport (blz. 250 tot en met 257). De

berichtgeving in de krant over het optreden van mr. V.G.M. Marijnen vindt geen

grond in de bij de Onderzoekscommissie bekende feiten en dient door de krant te worden rechtgezet.

Reactie: Het is onjuist dat de krant bericht heeft dat de onderzoekscommissie opzettelijk gevoelige informatie heeft achtergehouden. Dat de krant dit verwijt wordt gemaakt is dubieus. De krant heeft enkel geconstateerd dat kwesties niet in het eindrapport zijn terug te vinden. Voor de vraag tot rectificatie zie punt 4.

De notitie

Ook hier telkens eerst een kopie van de passage uit de notitie en daarna de reactie daarop.

2. Wat is de Onderzoekscommissie gemeld over castraties?

Conclusie 1.

Over de kennis en informatie inzake de melding over castraties, waarover de Onderzoekscommissie in haar onderzoek beschikte: Er waren onderzoekstechnisch weinig aanknopingspunten voor nader onderzoek naar deze melding. De verstrekte informatie bevat innerlijke tegenstrijdigheden. De relatie tussen de melder, de heer C. Rogge, en de persoon die onderwerp was van zijn melding, NN2, was niet duidelijk en nadere informatie over locaties of personen inzake de gemelde castraties ontbrak. Ook ontbrak in de melding nadere informatie over castratie van NN2 en de relatie tot het seksuele misbruik van NN2 op 17-jarige leeftijd door de directeur van een “rooms-katholiek verpleeghuis”. Bovendien zou nader onderzoek naar de psychiatrische inrichting Huize Padua of naar het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen buiten de onderzoeksopdracht van de Onderzoekscommissie vallen.

In onze eerdere notitie die aan de Kamercommissie is gestuurd, wordt ingegaan op het verweer dat er ,,onderzoekstechnisch weinig aanknopingspunten waren voor nader onderzoek naar deze melding”. De krant onthoudt zich van een oordeel of dit verweer juist is.

Eén opmerking kan wel gemaakt worden. De onderzoekscommissie erkent zelf géén telefonisch of schriftelijk contact met Rogge te hebben opgenomen ten einde meer gegevens te krijgen. Op pagina 7 wordt dit verklaard:

Omdat het onderzoek van de Onderzoekscommissie geen justitieel of opsporingskarakter droeg, was de algemene lijn dat, mocht geen gebruik worden gemaakt van een door de Onderzoekscommissie kenbaar gemaakte behoefte aan een nader gesprek, zij er van uitging dat verder contact niet op prijs werd gesteld. Meerdere melders bij de Onderzoekscommissie hebben immers nadrukkelijk of vragenderwijs te kennen gegeven verder contact met de Onderzoekscommissie niet op prijs te stellen. Vaak werd als reden genoemd dat maar enkelen of zelfs niemand in de privéomgeving van de melder op de hoogte waren/was van het seksuele misbruik van hun partner of (groot)ouder. Om die redenen is de Onderzoekscommissie prudent en vertrouwelijk te werk gegaan met het leggen van contact met melders. Rechtstreeks telefonisch contact zou bij voorbeeld het risico in zich bergen dat huisgenoten op de hoogte zouden kunnen geraken van wat de melder niet graag met partner en gezin zou willen delen. Deze verklaring is opmerkelijk omdat Rogge per brief had aangegeven dat hij juist bereid was meer informatie te verstrekken en daarbij ook zijn telefoon- en adresgegevens had vermeld. Dit staat op pagina 6 van de notitie:

De heer C. Rogge liet de Onderzoekscommissie weten nadere details over het leven van NN2 desgevraagd te willen verstrekken.

3. Wat schrijft NRC Handelsblad over castraties?

Conclusie 2.

Terzake de kwestie van castraties die in de NRC Handelsblad-artikelen ter sprake is gebracht, luidt de conclusie: Volgens NRC Handelsblad is NN2 in het Sint Joseph Ziekenhuis in Veghel gecastreerd in de periode tussen 2 en 6 maart 1956. Zoals NRC Handelsblad er op wijst blijkt uit door NRC Handelsblad aangehaalde documentatie dat NN2 daar in die periode inderdaad heeft verbleven, maar er ontbreken in de relevante archieven beschrijvingen van de aard van de daar ondergane ingreep. De medische diagnose is gesteld in de psychiatrische inrichting Huize Padua in Boekel. De heer C. Rogge en zijn broer menen dat daar het seksueel misbruik van NN2 heeft plaatsgevonden. De indruk die (in NRC Handelsblad) wordt gewekt is dat de castratie zou zijn opgelegd als straf voor het inschakelen van justitie na berichten over seksueel misbruik in Harreveld. De aanwijzingen van de heren Rogge en de door NRC Handelsblad genoemde brieven van mevrouw Rogge wijzen in de richting van castratie van nog negen, dan wel acht anderen die bij het seksuele misbruik in Harreveld betrokken waren.5

De Onderzoekscommissie beschikt over de namen van negen, dan wel acht personen, die in verband kunnen worden gebracht met het misbruik op Harreveld. Met uitzondering van NN2 heeft geen van hen in Huize Padua verbleven. Wij hebben er geen verklaring voor dat de heer C. Rogge op 20 september 2010 en op 6 september 2011 een aantal van twintig gecastreerden noemt en op 17 maart 2012 een aantal van negen. Een verband tussen de castratie van deze negen dan wel twintig en seksueel misbruik van hen heeft de Onderzoekscommissie – zoals hierboven gesteld – niet kunnen vaststellen.

Reactie: Hier gaat het over het aantal slachtoffers/getuigen. Zie voor de beantwoording bevinding 2 van het persbericht.

Dat de aanwijzingen over andere gevallen ook minderjarigen betreffen, leidde de krant af uit de getuigenverklaring van de gebroeders Rogge en uit de brieven uit de jaren vijftig. Daarin wordt gemeld dat de advocaten en seksuoloog Van Emde Boas tien gevallen zoals Heithuis (minderjarig) op het spoor gekomen zijn.

Volgens NRC Handelsblad vond de castratie plaats in het Sint Joseph Ziekenhuis in Veghel. Volgens de melding van de heer C. Rogge was dat in Huize Padua, een rooms-katholieke psychiatrische inrichting onder leiding van een geneesheer-directeur. In het latere e-mailbericht van de heer C. Rogge aan de Onderzoekscommissie wordt gesproken van het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.

Reactie: De secretaris en de voorzitter van de voormalige commissie kennen de gang van zaken, maar melden die niet. In plaats daarvan wordt twijfel opgeroepen over de plaats waar Henk Heithuis gecastreerd is.

De aanvankelijke (onjuiste) melding van Rogge is door de krant gecontroleerd. Waar hij zei dat de castratie in Nijmegen of in Huize Padua zou zijn uitgevoerd, bleek uit het patiëntenboek van Huize Padua dat Henk Heithuis daar was opgenomen en na castratie weer was vertrokken. Uit de aangifte van mr. Dirkzwager (archief Raad voor de Scheepvaart) bleek dat de feitelijke castratie was verricht in het St. Jozef ziekenhuis in Veghel.

Eigen onderzoek had de commissie ook kunnen leiden tot het patiëntenboek en het archief van de Raad voor de Scheepvaart. Daarvoor beschikte de commissie over aanknopingspunten in de melding (met bijlagen) van Rogge. Dit onderzoek is niet uitgevoerd door de commissie.

Op 2 februari 1956 werd NN2 [Henk Heithuis] medisch gediagnosticeerd.6 Tussen 2 en 6 maart 1956 verbleef NN2 in het Sint Joseph Ziekenhuis in Veghel, waar de castratie zou zijn uitgevoerd. Volgens NRC Handelsblad had NN2 vrijwillig aan deze ingreep meegewerkt, hoewel hij geen idee had wat hem te wachten stond. Inmiddels is uit archiefonderzoek van De Limburger gebleken dat NN2 in aanwezigheid van vier getuigen met de ingreep had ingestemd, hoewel naar de letter van de wet zijn wettelijke vertegenwoordigers nadrukkelijk toestemming hadden moeten verlenen.

Reactie: De notitie die de secretaris en de voorzitter van de voormalige commissie geschreven hebben, oogt gedegen en welhaast wetenschappelijk. Ook al vanwege de dikte en de wijze waarop de informatie gepresenteerd wordt. Uit bovenstaande passage blijkt echter dat op selectieve wijze informatie aan de lezer wordt verstrekt.

In de notitie wordt ten onrechte twijfel gewekt over de informatie van NRC Handelsblad dat Heithuis niet wist wat hem te wachten stond toen hij mondeling toestemming gaf. Want: ,,Inmiddels is uit archiefonderzoek van De Limburger gebleken dat NN2 [Henk Heithuis] in aanwezigheid van vier getuigen met de ingreep had ingestemd (..).

Uit het archiefonderzoek is echter helemaal niet ,,gebleken” dat Heithuis had ingestemd in aanwezigheid van vier getuigen.

De Limburger berichtte over de notulen van een vergadering van directeuren van zwakzinnigengestichten (waarover NRC Handelsblad ook schreef op 23 maart). In de notulen staat dat de directeur van Huize Padua door zijn collega’s wordt gevraagd of de patiënt (Henk Heithuis) voorafgaand aan de castratie wel de verplichte instemmingsverklaring had ondertekend. De directeur geeft volgens de notulen toe dat hij zo’n verklaring niet heeft, maar zegt wel dat er ,,een viertal getuigen” is. Namen of functieomschrijvingen noemt hij niet.

Het gaat dus slechts om een uitspraak van de directeur die de gedragsregels heeft overtreden. Het waarheidsgehalte van zijn uitspraak tijdens de vergadering in 1958 valt niet te controleren. Het is dus allerminst een vaststaand feit, zoals de notitie wil doen geloven.

Nog een voorbeeld over de omgang met feiten. Op pagina 12 staat dat NRC Handelsblad schreef dat Henk Heithuis op bevel van de rechtbank gedwongen werd opgenomen in Huize Padua en gecastreerd in Veghel.

NRC Handelsblad schreef dat een 92-jarige broeder van Huize Padua zegt dat de rechtbank castratie beval en dat een deskundig dit ontkent. Volgens de deskundige ging de rechtbank daar niet over. In het artikel blijft dit dan ook in het midden.

 

4. Wat is uit het door de Onderzoekscommissie uitgevoerde

archiefonderzoek naar voren gekomen over het optreden van

mr. V.G.M. Marijnen?

Conclusie 3.

Over de kennis en informatie waarover de Onderzoekscommissie in haar onderzoek

over het optreden van mr. V.G.M. Marijnen beschikt:

De Onderzoekscommissie heeft geen gratieverzoek voor veroordeelde

broeders in haar archiefonderzoek aangetroffen. Tijdens een algemene

vergadering van het bestuur van Harreveld werd de mededeling gedaan van

“een verklaring van de advocaat, die zei, er praktisch van overtuigd te zijn,

dat aan de veroordeelde broeder gratie zou zijn verleend, op grond van de

lichte graad van de handeling.“

Op het moment dat deze vergadering, waarbij mr. V.G.M. Marijnen als

voorzitter van het bestuur aanwezig was, plaatsvond was de bisschop van

Haarlem al tot de opvatting gekomen dat het hem “geschikter” leek geen

gratieverzoek in te dienen. De bisschop bekleedde het gezag over de Broeders

van Amsterdam. Er is geen afschrift van een gratieverzoek in het archief van

de Broeders van Amsterdam teruggevonden. Dat geldt ook voor het archief

van het bisdom Haarlem. Er is geen verslag van het gesprek met de bisschop

van Haarlem medio oktober 1958 in de archieven aangetroffen: wel een

hierboven geciteerde samenvattende brief van 1 december 1958. De

Onderzoekscommissie heeft geen informatie aangetroffen over de

ondersteuning – op welke wijze dan ook – van een mogelijk gratieverzoek

door mr. V.G.M. Marijnen. In de door de Onderzoekscommissie

geraadpleegde archieven is niet aangetroffen dat de verklaring van de

advocaat inzake de mogelijke verlening van gratie is overwogen door het

bestuur van Harreveld noch dat dit zou hebben geleid tot een officieel

gratieverzoek.

Gratieverzoeken kunnen worden ingediend door de veroordeelde, door zijn

advocaat en door familieleden. Gratieverzoeken zijn in het archief van de

Broeders van Amsterdam niet aangetroffen

Wij concluderen dat door de opstelling van de bisschop van Haarlem, de

overweging van gratie al van de baan was voordat de advocaat van broeder

CSD38 de kwestie ter sprake bracht. Wij concluderen dat de mededeling van

de advocaat van broeder CSD3 over mogelijke gratie niet heeft geleid tot het daadwerkelijk indienen van een gratieverzoek. Het bericht in NRC Handelsblad dat “Marijnen betrokken was bij het aanvragen van gratie voor veroordeelde ontuchtbroeders” vindt geen grond in de feiten zoals die in het archief van het bisdom Haarlem en de broeders van Amsterdam zijn aangetroffen.

Reactie: Zie hiervoor de reactie op bevinding 3 van het persbericht. Aanvullend: De passage bevat de volgende conclusie op pagina 13:

De Onderzoekscommissie heeft geen informatie aangetroffen over de ondersteuning – op welke wijze dan ook – van een mogelijk gratieverzoek door mr. V.G.M. Marijnen.

Herhaald op pagina 14:

Het bericht in NRC Handelsblad dat “Marijnen betrokken was bij het aanvragen van gratie voor veroordeelde ontuchtbroeders” vindt geen grond in de feiten zoals die in het archief van het bisdom Haarlem en de broeders van Amsterdam zijn aangetroffen.

Deze conclusie is in strijd met de verklaring van prof. Jan Bank die op pagina 16 van de notitie is opgenomen. De heer Bank bevestigt juist in zijn verklaring (pagina 16) de juistheid van de door NRC Handelsblad aangehaalde citaten uit de notulen van de broeders:

In de notulen van 30 oktober 1958 is het navolgende vastgelegd over mr. V.G.M. Marijnen, op dat moment voorzitter van het bestuur van de justitiële inrichting Harreveld: “Mr. Marijnen heeft een weg gezocht, maar op advies van de Bisschop is het gratieverzoek ingetrokken.”

5. Wat schrijft NRC Handelsblad over het optreden van mr.

V.G.M. Marijnen?

A.

Conclusie 4.

Over hetgeen over het optreden van mr. V.G.M. Marijnen in de artikelen in NRC

Handelsblad op 17 en 20 maart 2012 is gemeld:

De berichtgeving in NRC Handelsblad over de bemoeienis van mr. V.G.M.

Marijnen met de vervroegde vrijlating van veroordeelde broeders berust niet op

feiten zoals die zijn gebleken uit het onderzoek van de Onderzoekscommissie in

het archief van de Broeders van Amsterdam en uit de bevindingen in de hieruit

voortvloeiende onderzoeksrapportage. Wij kunnen niet verklaren waarom

NRC Handelsblad spreekt over een meertal van broeders voor wie

gratieverzoeken zouden zijn ingediend, terwijl de verklaring van de advocaat

inzake mogelijke gratie uitsluitend één broeder betrof. Er is geen enkele

aanwijzing dat deze verklaring heeft geleid tot een feitelijk ingediend

gratieverzoek.

Reactie: Ook dit is niet juist. In het feitenverslag van prof. Bank staat immers dat Marijnen zich, volgens de notulen, bemoeid heeft met de vervroegde vrijlating. Hij had immers ,,een weg gezocht” voor het gratieverzoek. De betrokkenheid van de advocaat staat niet in het feitenverslag dat de krant heeft en ook niet in het eindrapport.

In het feitenverslag dat de krant heeft, gaat het over twee broeders, broeder Orentius en broeder Henricus. Beiden waren tegelijk veroordeeld door het gerechtshof Arnhem tot drie maanden onvoorwaardelijke celstraf. Uit het feitenverslag blijkt niet eenduidig dat de poging tot het krijgen van gratie uitsluitend betrekking had op één van beide broeders. Voor de kern van deze zaak maakt het overigens niet uit of het gratieverzoek op een of twee broeders betrekking had.

B.

Conclusie 5.

Over hetgeen over het optreden van mr. V.G.M. Marijnen in de artikelen in NRC

Handelsblad op 23 maart 2012 is gemeld:

De in NRC Handelsblad van 23 maart 2012 genoemde bemoeienis van mr.

V.G.M. Marijnen betrof niet – zoals NRC Handelsblad zowel in de kop van het

artikel als in het artikel zelf stelt – seksueel misbruik van minderjarigen, maar

een vermoeden van financiële malversaties. De voormalige secretaris van de

Onderzoekscommissie heeft NRC Handelsblad op 14 maart 2012 nadrukkelijk

en desgevraagd op dit vermoeden van financiële malversaties gewezen.

Reactie: Zie hiervoor de reactie op bevinding 4 van het persbericht.

Opvallend is dat de notitie niet ingaat op de kern van deze zaak: Namelijk: waarom de secretaris meldde dat Marijnen ,,daadwerkelijk een poging tot beïnvloeding” van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie had gedaan, terwijl dit in het eindrapport niet is opgeschreven. De secretaris heeft hier, ondanks herhaald aandringen, geen antwoord op willen gegeven.

7. Bevat het eindrapport van de Onderzoekscommissie hiaten

en zo ja, hoe kan hierin door middel van verder onderzoek

worden voorzien?

Van de reactie van de voormalige secretaris van de Onderzoekscommissie is

in de artikelen in NRC Handelsblad van 17, 20 en 23 maart 2012 nauwelijks

een spoor terug te vinden.

 

Reactie: De belangrijkste, concluderende onderdelen uit de reactie zijn opgenomen in de artikelen. Waar het relevant was is bovendien informatie overgenomen en is de concepttekst aangepast.

 

De voormalige Onderzoekscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat

zij haar beantwoording publiek zou maken via de voormalige secretaris. Dit

sluit aan bij de wijze waarop de Onderzoekscommissie tijdens haar

onderzoek is opgetreden. Transparantie heeft zij altijd beschouwd als een

teken van haar onafhankelijkheid en van haar band met de slachtoffers. NRC

Handelsblad, in de persoon van de heer J. Dohmen, was van dit uitgangspunt

sinds 20 december 2011 op de hoogte. Niettemin heeft de hoofdredactie van

NRC Handelsblad op 15 maart 2012 de voormalige secretaris en

onderzoeksmanager van de Onderzoekscommissie laten weten dat tegen hem

juridische stappen zouden worden ondernomen als de door de heer J.

Dohmen gestelde vragen publiekelijk bekend zouden worden. De

hoofdredactie heeft er onder meer op gewezen dat het om een serieus te

nemen strafbaar feit, namelijk schending van het briefgeheim, zou gaan. Zij

heeft daarom er op 14 en 15 maart 2012 op aangedrongen om “publicatie van

de correspondentie achterwege te laten.”

 

Reactie: In ons eerste bericht aan de Vaste Kamercommissie is hierop gereageerd. Aanvullend: Deze passage vermeldt niet alle feiten. Achterwege wordt gelaten dat NRC Handelsblad twee maanden onderzoek geïnvesteerd had in dit onderwerp. Twee weken vóór publicatie is uitgebreid wederhoor gevraagd. Daarna kwam vier dagen vóór de publicatiedatum antwoord alsmede de mededeling dat alle informatie de volgende dag integraal op internet geplaatst zou worden. Dat leidde tot protest van de krant.

 

Onvermeld in de notitie zijn de argumenten van de krant, zoals verwoord in twee e-mails van plaatsvervangend hoofdredacteur Joost Oranje aan de secretaris.

Daarin is de secretaris er op gewezen dat het ,,nogal curieus en zonder precedent [is] dat een partij waaraan wederhoor gevraagd is, haar reactie, zonder enig overleg, in deze vorm en omvang via het internet in de publiciteit brengt.” (..)  Helemaal onaanvaardbaar is het feit dat ook de vragen van Joep Dohmen aan de commissie door jullie worden geopenbaard. Die vragen zijn gesteld in vertrouwen, niet bedoeld voor verdere publicatie en zeker niet op deze manier. Ze maken onderdeel uit van de communicatie tussen de commissie en Joep en er is van jullie zijde nooit aangegeven dat deze vragen gepubliceerd zouden worden. Niet alleen schaden jullie daarmee het briefgeheim, het journalistieke werk en onderzoek van Joep; het is tevens zeer schadelijk voor de krant. Wat jullie publiciteitsbeleid ook moge zijn; ik verzoek je dringend om publicatie van de correspondentie achterwege te laten.”

 

De voormalige Onderzoekscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat

zij haar beantwoording publiek zou maken via de voormalige secretaris. Dit

sluit aan bij de wijze waarop de Onderzoekscommissie tijdens haar

onderzoek is opgetreden. Transparantie heeft zij altijd beschouwd als een

teken van haar onafhankelijkheid en van haar band met de slachtoffers. NRC

Handelsblad, in de persoon van de heer J. Dohmen, was van dit uitgangspunt

sinds 20 december 2011 op de hoogte. Niettemin heeft de hoofdredactie van

NRC Handelsblad op 15 maart 2012 de voormalige secretaris en

onderzoeksmanager van de Onderzoekscommissie laten weten dat tegen hem

juridische stappen zouden worden ondernomen als de door de heer J. Dohmen gestelde vragen publiekelijk bekend zouden worden.

Reactie: De notitie verwijst naar een vooraf aangekondigde publieke verantwoording op de reacties op het eindrapport, als rechtvaardiging voor het voortijdig op internet openbaar maken van alle vragen en antwoorden uit het wederhoor. De notitie doelt op een conferentie in Den Haag op 20 december 2011, waar Robert Chesal (redacteur Wereldomroep) en Joep Dohmen een toespraak hielden. Dat er tijdens deze bijeenkomst iets gezegd is over een toekomstige publieke verantwoording, kunnen Dohmen en Chesal niet bevestigen. Al zou dat zo zijn, kan het in dit verband niet meer zijn dan een gezocht argument om de berichtgeving van NRC Handelsblad voor te zijn met een eigen publicatie. Uiteindelijk is één dag voor de berichtgeving in de krant de informatie door de voormalige commissie op internet gezet. Dat is evenwel niet opgepikt door andere media.

Dat de hoofdredactie de secretaris op 15 maart 2012 heeft laten weten dat tegen hem juridische stappen zouden worden ondernomen, is feitelijk onjuist. Dat heeft de krant open gelaten. Wat wel in de e-mail staat: ,,Wat voor ons zeer zwaar weegt en ook niet acceptabel is, is dat de Onderzoekscommissie vertrouwelijke correspondentie zonder toestemming van NRC Handelsblad en zonder dat dat van tevoren is meegedeeld openbaar gaat maken via internet. Daarmee schendt de Commissie het gebruikelijke vertrouwen tussen vragensteller en instantie. Wij maken daar dan ook ernstig bezwaar tegen en zullen niet aarzelen stappen te nemen als de Commissie inderdaad tot die handeling overgaat.”